Stokvis pasteij

Een Archiefkok heeft altijd een wensenlijstje. Dingen die ze nog eens wil maken, ook al heeft ze al eens een kalfskop gekookt, varkensoren gefrituurd en komt ze in de keuken nog steeds stukjes tegen van de poging-tot-noga van een jaar geleden.

De laatste tijd raakt dat wensenlijstje echter steeds meer in de vergetelheid. Druk, mooi weer, plinten die geschilderd moeten worden, u kent het wel. Daarom was ik erg blij dat er zich onlangs een gelegenheid voordeed om de keuken weer eens in te duiken voor een experiment.

Een echt experiment, want dat is wat Liesbeth Sparks doet voor Quest Historie. Ze onderwerpt zichzelf aan historische experimenten en deelt haar ervaringen met de lezers. Zo dronk ze ooit een hele werkdag bier (alleen om zich in te leven in de Middeleeuwer uiteraard) en liep ze een dagje rond in een achttiende-eeuwse jurk, compleet met hoepelrok. Nu was het echter tijd om eens een historisch hapje te eten. Het liefst iets incourants.

Stokvis pastei028

Liesbeth en uw Archiefkok in de keuken. Foto: Inge van Mill

Omdat uw Archiefkok grossiert in recepten die voor hedendaagse magen onverteerbaar lijken, was het nog best moeilijk kiezen. Ons oog viel uiteindelijk op een stokvispastei uit het  kookboek van Henriëtta Clasina Thooft (1790-1846). Dat zie je toch echt nooit meer bij iemand op tafel staan. Al bleken er online nog wel wat mensen te vinden die nostalgische herinneringen ophaalden aan de gekookte stokvissen van hun oma’s.

Stokvis is eeuwenlang een belangrijk onderdeel geweest van het Europese dieet. Vooral in Scandinavië waar stokvis dagelijks op het menu stond. De oudste vermeldingen van deze gedroogde vis stammen al uit de dertiende eeuw. In Egil’s Saga, een boek uit ongeveer 1230 met verhalen over een IJslands geslacht van boeren en Vikingen, kunnen we lezen dat er in de negende en tiende eeuw al een levendige handel in bestond tussen IJsland, Helgoland en Noorwegen. Ook de inwoners van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden lustten er in de zeventiende eeuw wel pap van. Tonnen werden er aangevoerd.

stokvis op de kaart

In 1978 stond stokvis nog op het menu in menig restaurant. Advertentie uit de Telegraaf van 5-1-1978

Een deel van die tonnen werd meteen weer aan boord van andere schepen geladen. Wie op oorlogspad ging of op weg naar de specerijen van Indië, zat maanden zonder vers voedsel op zee. Gedroogde vis was dan, net als gedroogd vlees en scheepsbeschuit,  een uitkomst. Klinkt niet erg smakelijk vindt u? Dat heeft u dan toch mis. In grote delen van Europa gold de vis als een echte delicatesse. Zelfs de Italiaanse keuken, toch niet de minste, kent een aantal gerechten waarvoor stokvis een onmisbaar ingrediënt is.

In de laatste decennia is de stokvis helemaal uit de gratie geraakt. Wij eten liever verse vis, al maken sommigen van ons graag een uitstapje naar de Surinaamse bakkeljauw. Dit neefje van de stokvis werd bedacht door de Portugezen. Zij konden in de meer vochtige lucht van Portugal de vis niet zo goed drogen als de Vikingen en besloten deze eerst te zouten. Daarmee werd voorkomen dat de vis ging rotten voordat deze droog was.

Recept

Wie een paar moderne recepten voor stokvis leest, begrijpt al snel waarom wij tegenwoordig liever verse vis eten. Voordat je een stokvis kunt bereiden, moet je namelijk al het vocht dat tijdens het drogen is verdwenen, er weer in zien te krijgen. Dat kost tijd en een heleboel plastic folie. Al is dat laatste een keuze. Wie geen poezen en geen goed ontwikkeld reukorgaan heeft, kan ook zonder.

Henriëtta zal van de vislucht niet veel last hebben gehad. Rond 1800 rook het waarschijnlijk nergens echt lekker. Zonder riolering of regelmatige badgewoonten was men wel gewend aan onwelriekende geuren. Bovendien zal Henriëtta een fijne kokkin gehad hebben die de stokvis ver van de woonvertrekken van de familie bereidde. Anders was dat bij Liesbeth thuis, die de taak van het weken van de stokvis op zich had genomen. Nog voordat de vissen in het water gingen, waren haar huisgenoten al niet meer te spreken over dit experiment.

Aan de slag

Om een stokvis in pastei te maken, heeft u eerst pasteideeg nodig. Het kost behoorlijk wat tijd om dat te maken, maar het is echt de moeite waard. Geen tijd? Gebruik dan bladerdeeg.

Voor goed pasteideeg gebruikt u:

  • 300 gram bloem
  • 300 gram koude boter in kleine blokjes gesneden
  • 6 gram zout
  • 1,6 dl koud water
  • Deze geweldige uitleg

Voor de vulling heeft u nodig:

  • 1 stokvis
  • Halve liter melk
  • Twee sjalotten fijn gesneden
  • Een flinke hand peterselie fijn gehakt
  • Peper
  • Zout
  • Foelie (ongemalen)
  • Klontje boter

Extra nodig:

  • Pasteivorm
  • Eierdooier

Stokvis is niet makkelijk meer te krijgen. Wie het wil eten, moet het bestellen. Dat kan bij de visboer of online. Daarna moet de stokvis 36 uur weken in water en dat water moet elke negen uur ververst. Zodra de vis zich weer volgezogen heeft met water, haalt u de vinnen, de staart en het vel eraf en plukt u de graten eruit.

Wie een modern recept volgt, leest dat de vis nu een kwartier tot een half uur moet worden gepocheerd. Daarbij blijft het water net onder de kook en wordt de vis langzaam gaar. In de vroege negentiende eeuw had men echter nog niet zo veel controle over de warmte van het kookvuur. Van Henriëtta moet onze stokvis dan ook braaf stoven.

Doe de vis in de pan met de melk, de boter, de sjalotten, twee stukjes foelie, wat peper en zout. Breng het langzaam aan de kook en laat een kwartiertje op laag vuur gaar worden. U zult verrast zijn hoe lekker dat ruikt. Voeg in de laatste minuut de peterselie erbij.

Bekleed ondertussen een pasteivorm (of springvorm) met het deeg. Zorg dat u genoeg overhoudt voor de deksel. Verwarm de oven voor op 180 graden.

Haal de vis (die intussen in stukjes uiteen gevallen is) uit de pan en laat deze uitlekken. Doe daarna in de pasteivorm en maak met de rest van het deeg een deksel. In het midden moet een klein gaatje. Nog deeg over? Maak er dan leuke visvormpjes van om de pastei mee te versieren. Bestrijk de pastei met de geklopte eierdooier en bak deze 50 minuten in de oven.

Aan tafel

Stokvis pastei288

Vers uit de oven! Foto: Inge van Mill

Zoals al gezegd, rook de stokvis tijdens het koken overheerlijk. Liesbeth was er een beetje beteuterd van. Het zou toch niet zo zijn dat dit experiment een heerlijk gerecht op zou leveren? Gelukkig bewees de pastei ons ongelijk. Met het deeg was niks mis, met de smaak van de vulling ook niet echt, maar o, o, o, wat was die stokvis taai. Het koken, gevolgd door het bakken, had de vis de structuur van een rubberen schoenzool gegeven.

Uw Archiefkok deed een dappere poging haar hele punt op te eten, maar moest zich al snel gewonnen geven, net als Liesbeth. Het derde jurylid, fotograaf Inge die onze verrichtingen die dag had vastgelegd, werkte tot onze verbazing wel haar hele stuk weg. Dat gold ook voor jurylid nummer vier die de volgende dag nieuwsgierig kwam proeven of het écht zo erg was. Even denkend dat het aan mij lag, nam ik die dag ook nog een stuk maar liet de rest van de pastei daarna resoluut in de vuilnisbak verdwijnen. Experiment gelukt, maar voor ons geen stokvis meer.

Wilt u het zelf eens proberen? Er ligt hier nog een stokvis (luchtdicht verpakt). Wie reageert, krijgt ‘m van mij thuis bezorgd.

Links

Archiefstuk waaruit dit recept afkomstig is

Meer over stokvis

Meer over Liesbeth Sparks

Quest Historie

Meer over fotograaf Inge van Mill

Rumfordsche Soep

In Nederland heb je geen honger, hoogstens trek. Honger hebben de kindertjes in Afrika, is de opvoedende les die de meesten van ons in onze jeugd hebben gekregen. Toch is het nog niet zo lang geleden dat ook in Nederland op grote schaal echt honger werd geleden. Tijdens de crisis van de jaren dertig waren mensen bereid een volle dag te werken om een maaltijd te bemachtigen. En honderd jaar dáárvoor was de armoede zelfs zo groot dat voedselvoorziening een taak van een landelijke overheid moest worden.

Tot aan het einde van de achttiende eeuw werden de Nederlandse steden vooral bewoond door rijke mensen. De arme mensen woonden op het platteland waar zij voor hun eigen, schaarse, voedsel konden zorgen. De industriële revolutie bracht daar verandering in en de stad vulde zich langzaam met een arme massa die in kleine steegjes woonde en niet of nauwelijks in haar eigen voedselbehoefte kon voorzien.

De politicus Gijsbert Karel van Hogendorp trok zich het probleem (en dan vooral de kosten ervan) aan en schreef in 1793 zijn Missive over het armenwezen. Hierin roemde hij vooral de aanpak van Baron van Rumford die in München de armenhuizen had gereorganiseerd tot werkhuizen waarin de kosten voor het onderhoud flink gereduceerd waren. De basis voor deze Rumfordsche Economie was de door de baron zelf uitgevonden Rumfordsche soep. Een soep die goed vulde en die door haar warmte, althans volgens Van Hogendorp, er ook nog eens voor zorgde dat de trek in sterke drank verdween. Om deze economie ook in Nederland te kunnen toepassen, verzamelde Van Hogendorp recepten voor de soep, uit binnen- en buitenland.

Recept

Na de instelling van de Armenwet in 1800 werden overal in Nederland soepkeukens ingericht die een soep serveerden die gebaseerd was op Rumfords recept. Dat recept, bedoeld voor 1200 monden, werd nog wel met Hollandse zuinigheid aangepast. Zo werd de vleesbouillon vervangen door water met een scheut wijnazijn of oud bier en werd een deel van goed vullende gort, vervangen door aardappelen die in die tijd in overvloed verkrijgbaar waren. In een pamflet uit 1799, Iets voor de armen, werd bovendien aangeraden bij de soep zo oud mogelijk brood te serveren. Door het lange kauwen zou men eerder vol zitten.

Voor 1200 monden had men nodig:

  • Gort: 80 pond
  • Erwten: 74 pond
  • Aardappelen: 260 pond
  • Brood: 78 pond
  • Zout: 22 (!) pond
  • Wijnazijn: 52 pond
  • Water: 1045 pond

Gelukkig bevindt zich in de papieren van Van Hogendorp ook een Engelstalig recept waarin wel vlees wordt gebruikt. Al ontbreekt bij de bereidingswijze een ingrediëntenlijstje. Mijn versie van de soep is gebaseerd op dat recept. Voor de hoeveelheden heb ik een sommetje losgelaten op de bovenstaande ingrediëntenlijst en kwam tot het volgende recept voor vier personen:

  • Water: 2 liter
  • Runderschenkel: 1 (het blijft tenslotte crisis)
  • Gerst: 100 gram (is gort, alleen zo heet het niet in de winkel. Gort heeft blijkbaar een slechte naam)
  • Spliterwten: 95 gram
  • Uien: 2 stuks
  • Zout: naar smaak (zeker niet de 22 gram waar ik op uitkwam in de som)
  • Peper: naar smaak

Aan de slag

Volgens het recept voor 1200 man moeten de gebroken beenderen met vlees twaalf uur trekken in grote ketels. Dat leek mij een tikje overdreven. Maar nadat ik de schenkel vier uur op laag vuur in het water had laten trekken, moest ik tot de conclusie komen dat ik het gewenste resultaat niet had bereikt. Het vlees was niet opgelost in de bouillon maar zat nog steeds aan het bot. Oplossing: eruit vissen, vlees in kleine stukjes snijden en dat terug in de pan.

De volgende stap was het toevoegen van de gesneden uien, spliterwten en de gerst. Volgens de verpakking moest dat spul eerst vijf uur (!) weken voordat je het kon koken, maar dat stond niet in mijn recept. Gelukkig ging ik het wel vier keer zo lang koken als op de verpakking stond aangegeven, namelijk drie uur. Vanaf dit moment moest ik volgens het recept constant blijven roeren omdat het gevaar van aanbranden nogal groot is. De gerst absorbeert namelijk heel veel vocht. Oplossing: een stoofplaatje (een euro bij de Blokker), op de kleinste pit zetten en heel af en toe even roeren voor de vorm.

Na twee uur voegde ik peper en zout toe aan iets wat je eerder dunne behangplaksel zou noemen dan soep. Vooral de kleur, tegen grijs aan, deed daar aan denken. Na nog een uur stoven mocht het vuur uit en moest het ontstane tekort aan vocht worden aangevuld met kokend water. Soep klaar, etenstijd.

En hoe smaakt de Rumfordse crisissoep? Eerlijk gezegd niet slecht, een beetje als snert. Al zou een beetje wortel en prei wonderen doen. Met nog wat uitgebakken spek, in de negentiende eeuw ook zeker niet duur, kom je de winter wel door. En natuurlijk gewoon lekker vers brood, geen tandenbrekers van oude rogge. Fotogeniek is de soep helaas niet. U zult mij op mijn woord moeten geloven. Of zelf aan de slag gaan natuurlijk!

Misschien denkt u nu dat ik het hele Paasweekeinde aan de armensoep ben geweest. Maar dan vergist u zich toch deerlijk. Uw Archiefkok deed zich net als u tegoed aan chocolade-eieren, paasbrood, aardbeien en witte wijn. Én aan een zeventiende-eeuws amandeltaartje. Maar daarover volgende week meer.

Afbeelding            Afbeelding

De recepten zijn afkomstig uit inventarisnummer 161 van het archief van Van Hogendorp

Meer over Count Rumford en zijn soep: http://www.middlesexcanal.org/docs/rumford.htm

 

Afbeelding

Recepten

Lekker eten is van alle tijden. Net als vies eten overigens. Soms valt iets nu eenmaal tegen. De recepten van wat lekker was, blijven over het algemeen wel beter bewaard dan wat niet beviel. Niemand staat immers te springen om het recept van bremzoute lasagne. Of neemt de moeite een recept te bewaren van een quiche waarvan de vulling bij aansnijden over het tafelkleed stroomde.

Sommige recepten wil je daarentegen heel graag hebben. Zo aas ik al jaren op het Elektro-kookboek van mijn ouders, waarin zich alle smaken uit mijn jeugd bevinden (met aantekeningen!). En de stapels kookboeken in de boekwinkel tonen aan dat er ook genoeg recepten zijn waarvoor we willen betalen.

Recepten zijn vandaag de dag overal voor handen. Je kunt een kookboek kopen of een recept meenemen uit de supermarkt. Of je vult wat ingrediënten in op internet en hebt daarna de keuze uit enorme hoeveelheden gerechten waarbij de moeilijkheidsgraad ook nog eens wordt aangegeven. Dat was vroeger wel anders. Hoewel er kookboeken bekend zijn uit de Middeleeuwen en nog vroeger, waren die niet voor iedereen beschikbaar. Veel mensen hielden daarom hun eigen kookboek en recepten bij.

Sommige van deze kookboeken en recepten hebben het geschopt tot cultureel erfgoed. Niet vanwege de kwaliteit van de recepten, maar omdat ze deel zijn geworden van (familie)archieven die zijn overgebracht naar het Nationaal Archief. En dat is waar ik werk. En tijdens een gesprek tijdens de lunch met collega’s, waarin we fantaseerden over VOC-broodjes en Scheurbuikburgers, ontstond het idee om de recepten uit de archieven nieuw leven in te blazen. De Archiefkok was geboren.

Nu bezit uw archiefkok ook een kookboek van de Haagse Kookschool uit 1916 maar aan die recepten heb ik me zelden gewaagd. Wanneer een recept begint met: men neme 20 eieren, ben ik namelijk al klaar. Wie heeft er vandaag de dag nog twintig eieren in huis? Met de nog veel oudere recepten zal ik me echter moeten gaan buigen over ingewikkeldere problemen. Zoals: waar koop je vandaag de dag nog gort? Wat doe je met ingrediënten waar niemand in geen eeuwen van gehoord heeft? En wat te doen met verouderde inhoudsmaten? Of als je in een priegelig handschrift één of twee woorden echt niet kan ontcijferen?

De antwoorden op deze vragen zullen de komende maanden in dit blog te vinden zijn. Ik hoop elke week een recept te kunnen uitproberen en hier te kunnen verhalen over van wie het recept afkomstig is en hoe ik het gerecht heb klaargemaakt. Met natuurlijk een recensie van het eindresultaat, door mijzelf of andere dappere proevers. Wie durft?

Dit weekend begin ik met Rumfordsche soep. Het perfecte gerecht in tijden van crisis.