Capucijners met fanfare

Draaideurcriminaliteit is van alle tijden. Sommige mensen zijn nu eenmaal onverbeterlijk. Of verkeren in zulke omstandigheden dat het rechte pad niet meer te bewandelen lijkt. Het risico op een paar maanden brommen, nemen ze op de koop toe.

In de negentiende eeuw stuurden rechters zulke types naar heropvoedingsgestichten in Drenthe. De bekendste hiervan stond in Veenhuizen en werd eerder week nog bezocht door de Koning. Hardnekkige landlopers verbleven er soms de rest van hun leven, al wisten sommige gezinnen zich er uit de armoede te vechten. Deze ‘Koloniën van Weldadigheid’ waren een particulier initiatief maar werden in 1859 overgenomen door de Staat. Die vormde de kolonie om tot gewone gevangenissen.

Beroeps- en gewoontemisdadigers

Wie in zo’n gevang terecht kwam, had pech, maar kon na vrijlating gewoon weer op dievenpad. Niet zelden gewapend met een heleboel nieuwe trucs die hij van zijn celgenoten had geleerd. Velen van hen hadden geen vaste woon- of verblijfplaats. Na vrijlating zat er vaak weinig anders op dan terug te vallen in hun oude leven. Om te voorkomen dat zij de Staat nog meer schade zouden berokkenen, besloot men de koloniën van weleer nieuw leven in te blazen. In 1929 ondertekende Koningin Wilhelmina daarom een nieuwe wet ‘houdende nadere voorzieningen betreffende beroeps- en gewoontemisdadigers’.

Eerste alinea’s van de wet betreffende beroeps- en gewoontemisdadigers uit 1929

Deze wet kwam er kort gezegd op neer dat rechters mannen (het waren maar zelden vrouwen) die keer op keer in hun rechtszaal verschenen, konden veroordelen tot een extra straf. Bovenop de gewone straf, kregen zij nog vijf tot tien jaar extra bewaring opgelegd. Tijdens die bewaring moest de nadruk echter niet liggen op straf maar op ‘onschadelijkmaking en verbetering’. Reclassering dus, maar dan intern.

In Veenhuizen togen de gevangenisdirecteuren enthousiast aan de slag om het nieuwe heropvoedingsgesticht vorm te geven. Over alles werd nagedacht: van de bouw van het pand tot de boeken in de bibliotheek en van de dagelijkse arbeid tot welke kleding de gevangenen moesten dragen. Pardon, de verpleegden, bedoel ik, want zo moesten zij worden genoemd.

Klassen

Na aankomst zou iedere verpleegde eerst acht maanden worden geobserveerd door de opzieners, de werkmeesters (onder wiens toezicht de mannen op het land, in de tuin of huis werkten) en de directeur. Alleen zo kon men een beeld krijgen van het karakter van iedere man. Wie zich in die periode goed gedroeg, kon bevorderd worden tot een hogere klasse. Om goed gedrag aan te moedigen, waren er aan elk van de vijf klassen nieuwe voordeeltjes verbonden.

Vanaf dag één werd er onderwijs gegeven en mocht iedereen gebruik maken van de bibliotheek (dat werd aangemoedigd). Buiten werk- en schooltijden mocht er, onder het genot van een pijpje, worden worden geschaakt en gesjoeld. Vanaf Klasse II mocht men ook af en toe radio luisteren in de recreatiezaal en buiten een potje voetballen. Wie het schopte tot klasse III, werd toegestaan een zang- of mandolineclub (ja, zo specifiek) te vormen en in klasse IV mocht dat zelfs een fanfare (!) zijn. In klasse V had men recht op het houden van huisdieren zoals duiven of konijnen. Om daar te geraken, moest men zich echter wel al zeker drie jaar goed gedragen hebben.

De verpleegden gaan aan het werk

Wie zich echt goed gedroeg, kon na drie jaar in de zogenaamde belooningsklasse terecht komen. Dan kreeg men een eigen kamer en een colbertje te dragen. Het is echter maar zeer de vraag of iemand het zo ver kon schoppen. Bij het geringste wangedrag (zoals kijven of onzedelijkheid in woord, geschrift, gebaar én tekeningen) kon men al een klasse worden teruggezet. Al was men wel van plan met tact te handelen en bij strafmaatregelen altijd rekening te houden met het karakter van de verpleegde.

Naast allerlei leukigheid voor de vrije tijd, waren er aan de klassen ook voedselvoordelen verbonden. Het rantsoen was sober (daarover straks meer) maar dat kon men goed gedrag worden aangevuld met wekelijkse verstrekkingen van Goudsche kaas, jam, worst, gekookte eieren (drie per week) of zelfs een kop warme chocolade. De brave borsten van klasse IV en hoger mochten bovendien radijsjes kweken op een eigen lapje grond.

Keuken

Bij de besprekingen vooraf werd ook al goed nagedacht hoe de keuken eruit moest zien. Die moest gebouwd worden aan de oost- of noordzijde en er moest een ruime voorraadkelder komen. In de keuken werd een grote ketel geplaatst, een ijzeren pot waar 100 liter soep in kon worden gekookt en een groot Hunck fornuis met daarin twee flinke stookplaatsen (uw Archiefkok wil er nu ook eentje).

Fornuis van Hunck

Het eten zelf moest voldoende, voedzaam en goedbereid zijn, maar toch vooral sober. In geen geval moest het beter zijn dan de maaltijden in een normaal arbeidersgezin, waar men met een bescheiden weekloon moest rondkomen. Het moest immers niet te aantrekkelijk worden om je te laten opsluiten (dat werd het later overigens wel, na vrijlating begingen vele mannen weer een klein misdrijf om terug te mogen komen). Omdat het hier om verpleegden en niet om gevangenen ging, streefde men er wel naar het eten net iets beter te laten zijn dan in de gemiddelde strafinrichting.

In de praktijk kwamen de maaltijden neer op grote hoeveelheden brood met margarine (droog brood rook te veel naar gevangenis). Dat moest wel tarwe- en wittebrood zijn, want de meeste verpleegden had noch de maag noch het gebit voor roggebrood. De middagmaaltijd was warm en daarvoor gaf men vast een aantal suggesties, zoals aardappels, groenten en vlees (met op zondag saus), heel veel stamppot, erwtensoep, stokvis en zeker één keer in de week bruine bonen of kapucijners met spek.

Recept

Helaas vergat ik ‘het recept’ zelf te fotograferen (houdt u tegoed)

Uw Archiefkok stond niet echt te trappelen om gevangenisvoer te maken, maar kapucijners met spek zijn natuurlijk helemaal zo slecht nog niet. Zeker niet als de andere keuzes gort met stroop of geweekte stokvis zijn. Bovendien is het simpel te maken, al moet u er wel op tijd aan beginnen. En u moet van zuur houden, want werkelijk alles werd op smaak gebracht met azijn. Sla kreeg men alleen in het seizoen. Gelukkig is dat tegenwoordig het hele jaar.

  • 0,5 kg gedroogde kapucijners (bij de natuurvoedingswinkel)
  • 80 gram spek (geen magere blokjes maar iets met vet zoals een speklap, u moet er nog de hele middag op werken)
  • 20 ml azijn
  • 0,02 kg zout
  • Sla
  • Nog meer azijn

Zoals u ziet, kreeg men per persoon kreeg men een flinke portie. Op mijn verpakking kapucijners wordt 80 gram p.p. aangeraden…

Aan de slag

Week de kapucijners voor zo lang als dat op de verpakking staat. Meestal tussen de acht en twaalf uur. Spoel ze daarna af en kook ze zestig tot negentig minuten in ruim water. Giet daarna af en zet weg.

Snij de speklap in kleine blokjes en bak ze knapperig op laag vuur in een droge koekepan. Schep de spekjes eruit en warm daarna de kapucijners op in het overgebleven spekvet.

Was ondertussen de sla, droog de blaadjes en doe er wat azijn op.

Schep de kapucijners en het spek op een bord. Scheutje azijn en beetje zout erover (niet echt nodig trouwens) en serveer met de sla.

Aan tafel

Uw Archiefkok heeft bij dit recept absoluut gesmokkeld. Honderd gram kapucijners is al een hele klus. Ik heb geen idee waar men destijds de maagruimte vandaan haalde om een halve kilo weg te werken. Bovendien was de verhouding spek/kapucijners wel erg treurig en is het gerecht daarom minder smeuïg dan gehoopt. Al lag dat misschien ook aan mijn keuze voor speklapjes in plaats van echt vet spek.

Het geheel was gewoon een vreselijke droge hap. Waar ik eerst bijzonder weinig trek had in die azijn, was ik nu heel blij dat de verpleegden van Veenhuizen daarvan dagelijks zo veel mochten gebruiken als zij wensten. Alleen zo werd het voor mij nog een enigszins acceptabele lunch. Maar, eerlijk is eerlijk, ik heb de rest van de middag geen trek meer gehad. Goed bereid viel dus tegen maar eenvoudig en voedzaam was het zeker wel!

Links

Archiefstuk waaruit dit “recept” afkomstig is

Suzanna Jansen schreef over Veenhuizen Het Pauperparadijs

De Koloniën van Weldadigheid zijn nog altijd te bezoeken

4 gedachtes over “Capucijners met fanfare

  1. Hans Lamens zegt:

    Zou Michelin dit lezen, dan zou hij zeker sterretjes zien. Het lukt me niet om al je verhalen te lezen, maar je weet er telkens weer een prachtig geschakelde serie, met luchtig geklopte finesses omklede, wetenswaardigheden van te maken. Het smaakt telkens weer toch naar meer. Groetjes.

Plaats een reactie