Zachte nouga van Balthasar

Zachte noga was tot ver in de negentiende eeuw zeldzaam in Nederland. Alleen de beste chocolatiers importeerden het uit Franse steden als Marseille of Montélimar, nog altijd bekend als dé noga-hoofdstad. Zelf maken konden ze het echter niet. Dat vereiste een vaardigheid die de Nederlandse bakkers niet machtig waren. Ook voor uw Archiefkok bleek het bepaald geen sinecure. Maar daarover later meer.

Ook in Nederlands-Indië werd noga gegeten: 
advertentie uit de Java-bode van 1861

Over de herkomst van noga, een lekkernij op basis van geroosterde noten, honing en eiwit, wordt druk gesteggeld. In Europa vechten de Italianen en de Fransen om de oudste rechten. De Italianen kunnen daarbij een beroep doen op het kookboek De Re Coquinaria uit de vierde eeuw. De recepten in dat boek gaan terug tot de Romeinse lekkerbek Apicius, die rond het begin van onze jaartelling leefde. Naast aanwijzingen voor het bereiden voor gevulde varkensbaarmoeder, saus voor bij flamingo en kip met duivelsdrek, is daarin ook een recept te vinden voor een zoet gebakje van honing, eieren en walnoot. De eerste noga?

Niet helemaal. Waarschijnlijk maakten de Romeinen kennis met de noga via de handel met het nabije oosten. Of zelfs het wat verdere oosten. Tussen de recepten van Apicius bevindt zich ook een recept voor erwten op Indische wijze. Door de vele handelsbetrekkingen kwamen de smaken van alle windstreken naar Rome. Het meest voor de hand ligt echter dat de noga afkomstig is van de Arabieren. Zij cultiveerden als eerste allerlei verschillende noten zoals  amandelen en walnoten. Bovendien bakten ze graag en veel met honing.

In een Arabisch kookboek uit de tiende eeuw, Kitab al-Tabikh of Boek van Gerechten, zijn meerdere recepten voor noga te vinden. De schrijver van het boek, Ibn Sayyar al-Warraq, legt de oorsprong ervan in Harran, een plaatsje op de grens tussen het huidige Syrië en Turkije. Van de naam noga was geen sprake. De zoetigheid werd natif genoemd, wat letterlijk zoiets betekent als gedruppeld. Die betekenis had uw Archiefkok graag geweten voordat ze zelf noga ging maken, dat had wat ellende gescheeld.

Twee pagina's uit een manuscript van de Kitab al-tabikh 
Bron: De Nationale Bibliotheek van Finland

De natif vond zijn weg naar het Romeinse rijk maar de naam hield geen stand. De Romeinen noemden het panis nucatus, oftewel notenbrood. Dit werd in de westelijke uiteinden van het Romeinse Rijk verbasterd tot pan nogat dat weer nogat/nougat werd. Die naam bleef uiteindelijk alleen in Frankrijk hangen en kwam zo ook in Nederland terecht. In Spanje en Italië wordt de noga turron en torrone genoemd. Die namen zouden zijn afgeleid van het Latijnse torrere dat roosteren betekent.

Recept

Het liefst zou ik nu nog even doorgaan met al deze etymologie. Het moment is echter aangebroken dat ik u een bijzonder plakkerig en nogal onsuccesvol avontuur moet gaan vertellen. Hoewel… Misschien kunnen we nog één afslagje maken.

In de collectie van uw Archiefkok bevinden zich een stuk of tien recepten voor noga. Dol als ik er op ben, was het zelfs één van de allereerste recepten die ik ruim drie jaar geleden uitprobeerde. Waarom dat nog niet eerder een blog opleverde? Omdat de noga’s van Catharina Schimmelpennick, Hildegonda van Randwijck, Paulina Deutz van Assendelft en al die anderen niet de noga is die wij vandaag de dag kennen.

Tot in de twintigste eeuw maakte men in Nederland zogenaamde bruine noga, die we vandaag eerder nougatine zou noemen. Deze wordt gemaakt van niets anders dan suiker en amandelen en misschien een beetje boter. Dit tandenbrekend harde snoepgoed lijkt de enige noga te zijn geweest die men in Nederland kon maken. Zachte noga wordt gemaakt met eiwit en dat hadden de thuisbakkers blijkbaar niet onder de knie. Pas rond 1900 adverteren de eerste professionele bakkers met zelfgemaakte zachte nougat.

De Haarlemse kok en banketbakker Balthasar Reeser was er zo eentje. Hij werkte van 1870 tot 1926 aan de Koningsstraat in Haarlem en deed daar goede zaken. Zijn succesvolle recepten kwamen later terecht bij het Noord Hollands Archief. Het grote nadeel van dat boekje is dat er vaak weinig meer in staat dan ingrediënten. De minimale aanwijzingen die hij geeft voor deze nouga zijn een uitzondering. Honing gebruikte Balthasar niet. Alleen glucosestroop. Omdat hij in grote hoeveelheden bakte, deelde ik zijn recept eerst door twee.

  • 250 gram suiker
  • 375 gram blanke (=glucose) stroop
  • Beetje water
  • 3 eiwitten
  • 150 gram amandelen
  • Ouwel/eetbaar papier
  • Pan met dikke bodem
  • Suikerthermometer

Aan de slag

Links de zelfgemaakte glucosestroop

Voordat u noga gaat maken, heb ik eigenlijk maar één echte tip: doe het niet. Koop noga. Het is lekkerder, het scheelt u uren werk (die vooral in de schoonmaak gaan zitten) en het voorkomt teleurstellingen. Scroll hiervoor naar onderen en klik op de laatste link. Al staat het u uiteraard vrij om verder te lezen.

Omdat ik niet wist dat glucosestroop redelijk makkelijk te krijgen is bij de betere kookwinkel, maakte ik het eerst zelf door druivensuiker met water in te koken tot stroopdikte. Niet zo’n goed plan. Niet alleen kostte het veel tijd maar aan het eind was het ook nog eens geel in plaats van doorzichtig en nog lang niet dik genoeg. Alleen wist ik dat niet. De noga die ik ermee maakte, smaakte lekker  maar was na twee dagen drogen nog altijd bijna vloeibaar.

Voor poging twee gebruikte ik dan ook glucosestroop van meesterbakker Holtkamp. Dat is een superkleverig goedje dat, als u niet oppast, plots op alle keukendeurtjes blijkt te kleven, in uw haar zit en er bovendien de oorzaak van kan zijn dat uw schoenen steeds blijven kleven. Al kon dat, eerlijk is eerlijk, ook komen doordat ik al even niet gedweild had.

De glucosestroop en de suiker deed ik samen met wat water (afwezig in elk ander nogarecept ter wereld) in de pan en dat liet ik samen smelten. In het recept staat dat men dit moet koken tot unevillen of unevellen? Bedoelde hij soms ulevellen? Uw Archiefkok kwam er niet uit. Maar wat er ook staat is, zeker is dat Balthasar kookte in een tijd dat er geen suikerthermometer bestond. Hij moest aan de kleur en dikte van de suiker aflezen wanneer deze de juiste temperatuur had. Het onleesbare woord zal die staat beschrijven. Tegenwoordig weten we dat die perfecte temperatuur 140 graden is en kunnen we gelukkig een suikerthermometer gebruiken.

Terwijl de suiker opwarmde (duurde ongeveer een half uur) vette ik een vierkante bakvorm in met een beetje olie en bekleedde deze met bakpapier alvorens ik er de velletjes ouwel inlegde. Daarna klopte ik de eiwitten stijf met de mixer. Ook roosterde ik de amandelen kort in de oven. Dat staat niet in Balthasars recept maar na poging één had ik me al wel wat ingelezen. Geroosterde amandelen zijn lekkerder en door de warmte makkelijker door de nouga te roeren. Zo komen de Spanjaarden en Italianen dus aan turron en torrone.

En dan komen we aan bij het punt waarop ik van Balthasar de suiker door de eiwitten moest roeren met een spatel. Dat was het moment dat de betekenis van natif van pas was gekomen. Want ik goot de hete suiker weliswaar niet in één keer door het eiwit, maar ook niet echt druppelsgewijs. Bovendien vertelt Balthasar niet dat met die spatel net zo lang geroerd moet worden tot de eiwitten hard worden. Ik roerde slechts tot de suiker in hete eiwit was opgenomen en mijn glanzende eiwit nog altijd heel zacht en plakkerig was. Daarna roerde ik de amandelen erdoor en  spatelde alles in de vorm. Dit alles ging overigens niet zo gemakkelijk als het hier staat. De keuken en ikzelf plakten opnieuw van onder tot boven.

Daarna liet ik de noga afkoelen, schrobde mezelf grondig af en ging de deur uit voor een leuk weekend. Verzekerd van de wetenschap dat ik mijn collega’s maandag heerlijke noga kon voorzetten. Dat liep helaas anders.

Aan tafel

           

Als u bovenstaande foto’s ziet, vraagt u waarschijnlijk waarom ik zo loop te zeuren over een mislukking. Die noga ziet er toch geweldig uit? Eens! Maar dat komt doordat ik vals heb gespeeld. Net als poging één wilde deze noga niet hard worden. Het lag dus niet alleen aan mijn glucosestroop, maar vooral aan het niet lang genoeg spatelen. De noga was weliswaar niet vloeibaar maar veel te zacht om te kunnen snijden.

Omdat de moed voor een derde poging mij ontbrak en ik toch een foto nodig had, heb ik de hele schaal twee uurtjes in de vriezer gezet. Daarna had ik precies tien minuten om de noga te snijden en te fotograferen, voordat het begon te smelten. Mijn collega’s hebben dus nooit noga gezien en alles belandde in de vuilnisbak. Nou ja, alles… Noga blijk je ook prima te kunnen eten met een lepel.

Links

Archiefstuk waaruit dit recept afkomstig is
Nederlandse vertaling van de recepten van Apicius
Noga kopen

Leidse schurftenhoofden

Bestaat er een koekje dat meer uitnodigt tot het leegeten van het hele pak dan de kletskop? De knapperigheid, gecombineerd met de zoete maar licht pittige smaak, maakt dit koekje bij velen favoriet. Alleen is dat flinterdunne schijfje ieder keer veel te snel verdwenen. En dan is de hand zo weer onderweg naar de trommel totdat opeens, onverwacht, de bodem al bereikt blijkt. Uw Archiefkok schaft ze uit zelfbescherming niet meer aan.

Als kind zal menigeen zich hebben afgevraagd waar de naam van de kletskop eigenlijk vandaan komt. Zijn het koekjes voor kletskousen, heeft de naam met de bereidingswijze te maken (op Wikipedia wordt beweerd dat de koekjes worden plat gekletst met een natte lepel) of zou het iets te maken hebben met het krijgen van een klets voor je kop? Niets van dit alles is waar, de prachtige site van het bakkerijmuseum geeft ons het antwoord.

De kletskop, tot de twintigste eeuw beter bekend als de kleskop, heeft zijn oorsprong in Leiden. Daar werd in de zestiende eeuw een koekje gebakken dat officieel een kanteling heette, maar in de volksmond bekend stond als een schurftenhoofd. In de arme wijken van de stad tierde de schurft welig en menig baby kwam met korsten op het hoofd ter wereld. De vergelijking tussen die aangetaste hoofdjes en het onregelmatige oppervlak van het ronde koekje, was snel gemaakt.

De schuftenhoofden waren in Leiden ongekend populair en werden gezien als echte Leidse specialiteit. Alle gezellen in het bakkersgilde moesten ze bakken als hun meesterstuk. Maar helaas voor Leiden zijn er ook enkele Belgische steden die de uitvinding van de kletskop claimen. Deze strijd lijkt echter in het voordeel van Leiden beslist te worden en wel dankzij een uit Antwerpen gevluchte drukker. Toen Zacharias Heyns (1566-1630) Leiden aandeed, schreef hij een klein gedichtje over de schroftenhoofden dat er mee eindigt dat u nog nooit betere kost heeft gegeten dan dat. Dat bewijst in ieder geval dat hij deze koekjes in België nog nooit gegeten had.

Hoe komt het dan dat we deze koekjes nu kennen onder de naam kletskop? Omdat kletskop later synoniem werd voor een zeer hoofd en om precies te zijn voor de ziekte favus. Dit is een schimmelinfectie aan het hoofd die kaalheid kan veroorzaken en lijkt op de schurfthoofdjes uit de zestiende eeuw . Uw Archiefkok raadt u aan dat van haar aan te nemen. Die plaatjes wilt u zelf niet vergelijken. De kanteling werd officieel een kletskop en omdat de koekjes zó aan de stad waren verbonden kregen de Leidenaren de bijnaam kletskoppen. Niet echt compliment voor wie de achtergrond kent.

In de negentiende eeuw was het Leidse er wel vanaf. Gezien de advertenties in de kranten uit die tijd verkocht elke zichzelf respecterende bakker in Nederland en Nederlands Indië toen kletskoppen. Dit recept komt van Balthazar Reeser die eind negentiende eeuw in Haarlem de bakkerij van zijn vader Gerard overnam. Hij bekwaamde zich ook als kok en deed zulke goede zaken in zijn delicatessenzaak in de Koningstraat dat hij daarnaast een filiaal in Bloemendaal kon openen. Koek en gebak bleven altijd een belangrijk onderdeel van de firma. In zijn receptenboek vinden we zowel kleskoppen als kletsenkoppen. De eerste leveren een soort zandgebak op, maar de tweede díe moeten we hebben.

Recept

Kletsen koppen recept

Reesers recept is duidelijk voor de winkel. Hiermee bakt u met gemak een kleine 100 kletsenkoppen. Tenzij u veertien kleinkinderen en heel veel tijd heeft, kunt u dus het beste net als ik de ingrediënten door drie delen en hiermee aan de slag gaan:

  • 16 lood suiker (240 gram)
  • 6 lood bloem (90 gram)
  • 4 lood boter (60 gram)
  • 8 lood amandelen (120 gram)
  • Kaneel (1 theelepel)
  • Nootmuskaat (1 theelepel, zelf raspen)
  • Melk (1 a 2 eetlepels)

De nootmuskaat is een vreemd eend in de bijt. Deze specerij heb ik nog nooit in een recept voor kletskoppen aangetroffen. Reeser hield blijkbaar van variatie, al pakte dat niet altijd goed uit. In het recept is het ingrediënt sucade weer weggestreept met daaronder de tekst Niet Goed.

Aan de slag

Ingredienten kletsenkoppen

Reesers kookboek staat vol met de heerlijkste recepten, maar helaas altijd zonder bereidingswijze. Hij geeft ons alleen de ingrediënten en hoeveelheden. De bereidingswijzen zullen in zijn hoofd gezeten hebben. Nu zijn er voor kletskoppen twee scholen, waarbij de één de boter smelt en dan alles mengt en de andere niet gesmolten zachte boter gebruikt. Die eerste methode werkt vooral goed als er verder geen vocht wordt toegevoegd. Reeser schrijft echter een beetje melk voor, dus gebruiken we gewone zachte boter.

Verwarm de over voor op 200 graden en bekleed een bakplaat met bakpapier.

Hak de amandelen in kleine stukjes. Dat kan met de keukenmachine, maar pas op dat het geen poeder wordt. We willen crunch! Meng de suiker, bloem, boter, amandelen, kaneel en nootmuskaat door elkaar en voeg twee tot drie eetlepels melk toe. Het deeg moet een beetje vochtig zijn. Gebruik altijd een lepel voor de melk, als u uitschiet kunt u opnieuw beginnen (sprak de ervaringsdeskundige).

Rol kleine balletjes van het deeg en leg deze met ruime afstand van elkaar op de bakplaat. De koekjes lopen uit en u wilt uiteraard niet eindigen met één grote kletskop. Om te voorkomen dat de buitenste raden zwart worden terwijl het binnenste nog wit is, drukt u de bolletjes een beetje plat met de achterkant van een natte lepel (mag met de Wikipedia-klets).

Bak de koekjes tot ze goudbruin zijn, dat duurt ongeveer zeven minuten. Blijf in de buurt, want de grens tussen goudbruin en iets té goudbruin is snel overschreden.

Laat de koekjes twee minuutjes op de plaat afkoelen en haal ze dan met een plaatmes van de bakplaat. Laat ze liggend verder afkoelen tot ze hard en knapperig zijn. In de koektrommel zijn ze een paar dagen te bewaren, maar wedden dat ze dat niet halen? De Archiefkok bakte deze koekjes voor twee jury´s en die wisten allebei in luttele minuten de trommel tot de bodem leeg te eten. En die nootmuskaat? Die proef je jammer genoeg nauwelijks. Bij de volgende ronde misschien een beetje meer toevoegen…

Kletskoppen

Links

Receptenboek van Balthasar Jan Reeser in het Noord Hollands Archief

Het puntdicht van Heyns (en de rest van dit verhaal) op de site van het bakkerijmuseum

Wiki over Favus (voor de liefhebber)